Naar aanleiding van de Japanse filmOur Little Sister, die vanaf deze week in de filmhuizen draait, spraken we recent met regisseur Hirokazu Kore-Eda, tijdens zijn bezoek aan Amsterdam.
Our Little Sister , gebaseerd op de mangaUmimachi Diary, gaat over drie zussen die samen in een groot huis wonen. Hun vader is er al jaren geleden vandoor gegaan met een nieuwe vrouw en hun moeder is weggegaan omdat ze de opvoeding niet meer aankon. Maar als hun vader overlijdt, komen de zussen erachter dat ze nog een jong halfzusje hebben. Ze nemen haar mee in huis, met als gevolg dat ze allemaal opnieuw naar hun verleden en naar de band met hun ouders gaan kijken.
Lees hier onze recensie van Our Little Sister.
Wat sprak u zo aan in de manga Umimachi Diary dat u deze wilde verfilmen?
Ik ben een groot fan van de mangaschrijfster Akimi Yoshida en lees alles van haar. Maar door dit ene werk werd ik enorm aangetrokken. Het onderwerp van dochters die verlaten worden en zelf een verloren dochter opnemen, sprak me erg aan, naast het feit dat met name de oudste zus het beeld van haar vader gaat bijstellen op basis van de nieuwe ervaringen. Ze gaat haar herinneringen herstructureren. Ik moet er wel bij zeggen dat ik over mijn motieven niet verschrikkelijk hard nadenk als ik een project begin. Pas naderhand, bij interviews bijvoorbeeld, denk ik soms: o ja, dat zou er eigenlijk in kunnen zitten.
Eén van de grote thema’s van deze film, gebroken gezinnen, komt echter vaker voor in uw werk. Is dat iets wat u na aan het hart ligt?
Het is inderdaad zo dat dit thema vaak in mijn werk voorkomt. Ik ben geïnteresseerd in het laten zien hoe anderen een gat opvullen dat geslagen is, als er één deel mist. InOur Little Sisteris het de oudste zus die een moederrol is gaan vervullen. Maar of dat nu zo speciaal is, dat weet ik niet. Mijn ouders zijn intussen overleden en ikzelf ben vader geworden. We zijn dus nu zelf de rol gaan vervullen die mijn ouders vroeger hadden. Daar zie je dus ook het opvullen en het voortzetten van een aaneensluitende gang van generaties in terug.
Verhalen van kinderen die in de steek zijn gelaten of zich verloren voelen, keren vaak in uw films terug. Waarom is dat?
Ook in deze film komen we twee personages tegen van wie de jeugd eigenlijk is afgenomen: de oudste zus en het jongste zusje. Ik denk dat in veel van mijn films ouders zitten die vrij kinderlijk zijn en kinderen die vrij volwassen zijn. Misschien zit daar een link met mezelf. Niet dat ik zelf meegemaakt heb dat mijn ouders gescheiden zijn, maar ik ben zelf nooit zo’n kinderlijk kind geweest. Misschien dat ik daarom wel sympathie heb voor kinderen die door bepaalde omstandigheden in een vrij vroeg stadium al een volwassen rol hebben moeten vervullen.
Is het daarom voor u makkelijker om met kinderen te werken dan met volwassenen?
Ik hou er inderdaad van om met kinderen te werken, maar dat maakt het er zeker niet gemakkelijker op. Aan de andere kant is het wel zo dat als je kinderen op de set hebt, iets als maniërisme - wat je bij volwassenen nogal eens hebt - helemaal wegvalt. Wat dat betreft, kun je dus maar beter kinderen of dieren op de set hebben.
Het samenspel tussen de zussen doet ongelooflijk naturel aan. Was er ruimte voor improvisatie of lag alles helemaal vast?
Ik weet niet of je het echt improvisatie kan noemen, maar op de set was ik wel continu de vier personages aan het observeren om daaruit nieuwe scènes te halen. Zo ben ik op de scène waarin één van de oudere zussen de teennagels lakt van de jongere zus gekomen, omdat ik het op de set ook iemand zag doen. Ook het bezoek van de dochters aan hun vaste restaurant op het eind stond ook niet in het scenario, maar heb ik later ingebracht omdat het goed paste.
In veel interviews wordt de vergelijking met de bekende Japanse regisseur Ozu gemaakt. Nu heeft u zelf altijd gezegd meer verwantschap te voelen met filmmakers als Naruse of stromingen als de sociaal-realistische cinema. Toch heeft u voor deze film een aantal films van Ozu opnieuw bekeken, zo zei u eerder. Waarom nu juist wel?
In principe zit ik inderdaad dichter bij Naruse. Ik bewonder ze allebei, maar ik denk dat ik van Naruse meer kan leren, bijvoorbeeld wat betreft camerastandpunten. Het is onmogelijk om iets van Ozu te leren. Er is niemand die hem na kan doen, dus daar begin ik ook niet aan. Maar in dit geval heeft Ozu op deze plek [waarOur Little Sisterzich afspeelt] ook films gemaakt. En omdat het hier om een dagboek gaat,Umimachi Diary, staat de tijd meer centraal dan de personages. Dat ligt wat dichter bij Ozu dan bij Naruse. Ozu probeert namelijk iets groters in de tijd uit te beelden. Ik heb van Ozu voor deze film daaromBanshunherkeken. Maar dat heeft dus puur met dit project te maken.
Uw films spreken een wereldwijd publiek aan. Is dit iets waar rekening mee houdt? Maakt u meer universele dan echt Japanse films?
In het geval vanStill Walking, een film geïnspireerd op de dood van mijn moeder, zei mijn agent toen de film af was, dat hij veel te Japans was en dat het buiten Japan niets zou worden. Maar de film heeft het juist erg goed gedaan in het buitenland. Het waren juist ook mensen buiten Japan die er hun eigen moeder in konden ontdekken. Dat heeft mij het vertrouwen gegeven dat ik me daar dus helemaal geen zorgen om hoef te maken. Als ik mijn ding doe, wat geworteld is in de Japanse samenleving, kan dat probleemloos een universeel publiek aanspreken.
U heeft recent gezegd dat de Japanse filmindustrie steeds meer geïsoleerd raakt. Wat bedoelt u daar precies mee?
De afgelopen 10 jaar zien we een grote omwenteling in de filmindustrie in Japan. Ruim 60% van de films die nu vertoond wordt, is Japans. Hiervoor hadden voornamelijk Hollywoodfilms het grootste deel, maar dat is dus nu omgekeerd. Je zou denken dat dat een goede situatie is voor de Japanse film, maar het heeft er ook toe geleid dat een groot gedeelte van het Japanse publiek alleen nog maar Japanse films ziet. Voor muziek geldt trouwens precies hetzelfde. Veel van die films gaan echter niet verder dan bewerkingen van tv-series of manga’s. Er is een vrij strak patroon ontstaan en de variatie is afwezig. Mensen krijgen weinig impulsen meer van buiten. Ook de aandrang om naar het buitenland te gaan, is heel sterk afgenomen in Japan. We hebben ook de vreemde situatie dat de Japanse markt zelfvoorzienend is. Ook de Japanse filmindustrie kan in principe rondkomen van het eigen publiek. We zien dat grote studio’s als Toho en Shochiku hun producten niet steunen met vertoningen op buitenlandse festivals, waardoor het publiek in het buitenland de laatste tijd weinig nieuwe namen voorbij ziet komen. Wat dat betreft zijn we dus in een vrij geïsoleerde situatie terecht gekomen waarvan ik niet echt weet hoe we hieruit moeten komen.